Algemeen nr.:
NL08 RABO 01238.02.660
Kluppelvrienden:
NL06 RABO 01238.64.194
Advertenties :
NL28 RABO 01238.64.186
Carnaval is al héél oud.
Het carnaval van nu bestaat eigenlijk nog niet zo lang, pas zo’n 70 jaar. Maar héél lang geleden werd het carnavalsfeest al gevierd. Waarschijnlijk is het een van de oudste feesten der mensheid! Meer dan 4000 jaar geleden werd het Sacaea gevierd. Dit was een nieuwjaarsfeest uit Babylonië. Dat werd gevierd rond het begin van de lente. Er was toen 5 dagen feest, er hoefde niet gewerkt te worden en ook zouden tijdens deze dagen meesters en slaven hun ’rollen’ omwisselen: de bedienden hadden het dus voor het zeggen. Een omgekeerde wereld!
Ook in het oude Rome werden de rollen omgekeerd. De slaven waren hier 7 dagen ‘vrij’ en konden kritiek uitoefenen op hun meesters, ook konden zij hen voor de gek houden. De mensen deden andere kleren aan en waren dan vaak onherkenbaar door een masker. Ook daar werd een ‘schijnkoning’ gekozen… Hoe het deze verging zal je dadelijk wel duidelijk worden. Tijdens de optocht (!) werd een man, genaamd Zoganes, uitgedost in koninklijke gewaden en meegevoerd op een versierd pronkschip op wielen. Hij mocht deze dagen de rol van koning spelen, met alle leuke dingen die daarbij komen kijken, hij werd zelfs uitgehuwelijkt aan een priesteres. Maar op het einde van deze dagen werd hij terecht gesteld. Die man, genaamd Zoganes, was namelijk een ter dood veroordeelde! Deze veroordeelde werd geofferd aan de goden en men dacht ook dat dat offer de god van de vruchtbaarheid goed zou stemmen. Omdat deze man stierf voor de zonden van het volk kon datzelfde volk het nieuwe jaar met een ’schone lei’ beginnen. Hun zonden waren dus vergeven. Dit soort gebeurtenissen zijn ook bekend van Egyptische, Griekse en Romeinse feesten. (Naar een verhaal van een Griekse historicus, Berosus, uit zijn ‘Babylonica’ 320-270 vóór Christus).
In Griekenland trok bijvoorbeeld een wagenschip gevolgd door een optocht door de straten van de Griekse steden. Op dit schip zat Dionysus (de god van de wijn, geestdrift en vervoering). Vanuit dit schip werden vijgen, noten en versnaperingen naar de menigte geworpen. Dat is nu nog een gewoonte in o.a. Duitsland (Keulen, Aken, Düsseldorf) Door deze optocht probeerde men de boze geesten, uitgebeeld door allerlei gemaskerde lieden mild te stemmen. Het Christendom begon al rond ’t jaar 500 zich te verzetten tegen deze heidense gebruiken en in 1091 werd het feest, inmiddels “omgedoopt” tot carnaval/vastenavond, opgenomen in het kerkelijk jaar voorafgaande aan de aswoensdag/de vastenperiode.
In de Middeleeuwen werd “Vastelavond” volop gevierd in onze streken en zelfs “boven de rivieren”, zoals het westen en noorden van ons land vaak genoemd worden. De feestvierders maakten er soms een grote bende van, maar de wanorde was maar tijdelijk. De feestvierders waren vaak verkleed als luiaards, zwervers, bedelaars, langslapers enz. die al “dobbelend” en “zuipend” op karren, schuiten en wagens zaten. “Zie je wel”, zei men tegen elkaar, “zo moet je niet leven, wèg ermee! Alleen door hard werken en sparen krijg je een goed leven.”
Behalve het Katholicisme kreeg ook de Reformatie invloed op het carnavalsfeest. Vooral Maarten Luther verzette zich tegen de hoeveelheid feesten. Langzamerhand verdween het carnaval. In de periode tussen 1629 en 1789 was carnaval zelfs officieel verboden in ‘s-Hertogenbosch. En zo verwaterden de carnavalsgebruiken steeds meer en stierven zelfs volledig uit. Het herstel zette na 1823 in toen in de Duitse stad Keulen weer een grootse optocht werd gehouden. Andere steden volgden, zoals Koblenz, Münster, Mainz en Aken. Langzamerhand keerde het carnaval weer terug. Buiten ons eigen land in o.a.: New-Orleans (V.S.), Viareggio (Italië), Basel (Zwitserland) en Nice (Frankrijk) en vooral in Rio de Janeiro (Brazilië).
Het moderne carnaval.
In de 20e eeuw kwam het carnaval zoals we dat nu vieren pas goed op gang rond 1930. Zelfs meneer pastoor en hier en daar de burgemeester gingen het zo langzamerhand goed vinden en gingen er zelfs aan meedoen!
Vooral na het einde van de 2e Wereldoorlog (1945) werd er steeds meer carnaval gevierd. Nu wordt in ons land vooral carnaval gevierd in Limburg en Noord-Brabant. De mensen vieren feest in hun eigen dorp of stad. Ze drijven dan vaak de spot met allerlei plaatselijke gebeurtenissen en zingen vaak eigen liedjes en het liefst in de “eigen taal” van hun dorp of stad. In Limburg wordt vooral het “Rijnland-carnaval” gevierd met mooie kostuums en veel pracht en praal. (Op de Duitse televisie kun je rond carnaval zien hoe men dit viert bij de zogenaamde “pronkzittingen” en tijdens de optochten op “Rosenmontag”, ’s maandags met carnaval). Brabant viert het carnaval wat anders. Men viert hier meer het “Bourgondische carnaval”, d.w.z. dat iedereen gelijk is. Arm of rijk, welke baan men ook heeft, dat maakt niet uit. Een boer was altijd een eenvoudige, vaak in armoede levende man. Heel veel carnavalsvierders verkleden zich dan ook als boer en lopen dan met een boerenkiel aan, met een rode halsdoek om de nek geknoopt.
Toekomst
Langzamerhand gaat ook de rest van Nederland steeds meer carnaval vieren. De echte carnavalsvierders vinden het heel vervelend dat er de laatste jaren steeds meer geprobeerd wordt om via de radio en televisie landelijke carnavalhits te laten horen. Op de televisie krijgen we bekende artiesten en/of zangers te zien die denken dat ze met carnaval bezig zijn. Echte carnavalsvierders gruwen van bepaalde dubbelzinnige, vaak nog ordinaire teksten ook, zoals bijvoorbeeld: “Preitjes op mijn dijtjes”, “Ik heb hele grote bloemkolen”, “Ik heb worstjes op mijn borstjes” en nog meer van die niets met carnaval te maken hebbende teksten. Nee! Geef ons maar de echte Brabantse, eigen humoristische teksten!